Mundgod


Ligging: op 15° N.B. en 75° O.L.

Dit is een ‘protective area‘, d.w.z. dat men er alleen mag verblijven met een speciale vergunning.

Veel vluchtelingen kwamen uit de kloosters en hebben in India weer nieuwe kloosters gebouwd.
De eerste 10 jaar van verblijf in India waren de monniken gedwongen in Buxa, een voormalige Engelse gevangenenkamp dicht bij de grens met Bhutan, te verblijven. In 1969 gaf de Indiase regering diverse stukken land aan de Tibetanen om er kolonies op te bouwen. Eén van die stukken was Mundgod waar een uitgestrekt dichtbegroeide jungle was. Er leefden zelfs nog wilde olifanten! Gedurende vier jaar werkten er ongeveer 250 monniken, die alle eerdere ontberingen hadden overleefd. Met hun blote handen ontgonnen ze de jungle, maakten stenen uit klei en bouwden er huisjes van. Het duurde wel 20 jaar voordat de twee kloosters begonnen te groeien door de aankomst van nieuwe vluchtelingen. Deze kloosters zijn het herbouwde Drepung- en het Gadenklooster. In Tibet woonden hier tot de Chinese inval ongeveer 13.000 monniken.
In Mundgod wonen ongeveer 7.000 mensen (op een bevolking van in totaal 18.000 mensen) in de kloosters. De overige leven in 9 kleine dorpjes in de omgeving. In elk van deze dorpjes wonen 500 tot 1000 mensen. Ze heten Camp 1 t/m 9. De meesten hebben een klein huisje en een lapje grond. Voor de oogst zijn ze afhankelijk van de moessonregen. Soms is er een goed regenjaar, maar jaren met te weinig regen komen ook veel voor. Er is veel werkloosheid, omdat de Indiase overheid het aan de vluchtelingen verbiedt om werkzaamheden te verrichten die door Indiërs gedaan kunnen worden.
Zo zijn alle bouwvakkers en werklieden Indiërs. Tibetanen moeten zich beperken tot het bewerken van hun grond en de straatverkoop. Vooral bij de mannen leidt dit vaak tot veel verveling en frustratie.

De kloosters hadden in Tibet altijd veel grond die aan boeren en nomaden werd verpacht. Van de pacht en de offerandes van de leken konden zij bestaan. In India hebben de kloosters weinig land en de burgerbevolking is arm. Bovendien was er tot 2012 een voortdurende toestroom van nieuwe vluchtelingen. Er is dus geen sprake meer van een traditioneel draagvlak, waardoor hun voortbestaan voortdurend wordt bedreigd. Daar staat tegenover dat er veel leraren uitzwerven over de hele wereld (het westen, maar ook Azië; Taiwan, Japan, Maleisië) en veel giften ontvangen. De kloosters organiseren regelmatig rondreizen met voorstellingen, waardoor ze inkomsten genereren. Ten slotte zijn er allerlei stichtingen zoals de Dolma die hun steentje bijdragen aan het in stand houden van het Tibetaanse volk en de Tibetaanse cultuur.
Onder de bezielende leiding van de Dalai Lama hebben de Tibetanen in ballingschap zich sinds 1959 gevestigd in India. De tijd van bittere armoede en honger is gelukkig voorbij. Door eigen initiatief en activiteiten en de steun vanuit het buitenland is de ergste nood gelenigd. Dat wil beslist niet zeggen dat er nu geen hulp meer nodig is. De economische basis van deze gemeenschap is uiterst zwak: weinig betaald werk en geen belastinginkomsten voor de regering. De aanwas stagneert, m.n. door de strenge grenscontroles door de Chinese bezetters. Veel beter opgeleide jongeren vertrekken naar landen buiten India en hopen daar werk te vinden.
Bij de aanvragen voor individuele sponsoring kijken we zorgvuldig naar de persoonlijke situatie. Wezen en halfwezen, chronisch zieken en bejaarden worden door ons zo veel mogelijk ondersteund. De Dolmastichting sponsort mensen zowel in de kloosters als de dorpen.

Hieronder tonen wj in Google maps het Gaden Jangsten klooster in Lamacamp 1. scrol naar boven en u vindt alle andere dorpjes.